Stilte is voor mij beneden de rivieren,
ingeluid door sporen verhit staal.
Het wordt geboren in het hoekje van mijn ogen,
wanneer ranke lijven tegen het platteland afsteken.
Op dat moment zoekt een lens naar herkenning.
Loensen naar landschaps graffiti.
Dat ene gebouw, dat voetbalveld.
Want die kantelende bocht naar rechts,
betekent nog 5 minuten reis geweld.
In dat moment huist verkenning,
want waar de schemer haar kantlijn raakt, ben ik misschien nog niet geweest.
En hoe vaker ik vertrek, hoe meer ik haar ontmoet.
Weggaan geeft namelijk materiaal ter vergelijking en voer voor discussie.
Lichte afgunst om sommige plekjes maar blij met de rust.
Vertellen over oud textiel omgeven door de geur van natuur.
Mijn voetzolen als vingertoppen, de straatstenen als braille hobbels,
ik vind semi blindelings mijn weg.
Semi, want verdwalen door oud noord kan nog horen tot mijn schaamte.
Maar zekerheid herstelt zich bij zicht op de rijbanen.
Ik klamp mij soms vast aan een dorpse mentaliteit in een 6e stad.
Verkozen door mijn moeder, maar bewoond door mij.
Bewandeld, bevochten, verloren, gewonnen.
De trilling van de stad bevindt zich op mijn stembanden,
als ik namelijk in het noorden spreek,
Praot ik blijkbaar met een zacht geluid.
Stilte bevindt zich bij het openen van de treindeuren.
Stilte vind ik als ik loop door mijn straten, op weg naar huis.